Basiliek

De tussen 1858 en 1864 gebouwde grote bedevaartskerk werd in 1923 tot pauselijke Basiliek (basilica minor)
verheven. De kerk is toegewijd aan Maria Tenhemelopneming. Deze toewijding herinnert ons aan het doel van onze aardse pelgrimstocht.
De rijke beschildering van Friedrich Stummel slaat terug op het gebruik van biblia pauperum“. Dat wil zeggen: De pelgrim, die zich in de Basiliek bevindt en innerlijke rust zoekt, richt zijn blik op de schilderingen en kan al mediterend een beeld van de heilsgeschiedenis, de
kerkgeschiedenis, het christelijke leven in de sacramenten, uit de Heilige Schrift of de liturgie overwegen.

De ontelbare ornamenten herhalen zich niet. De kleurstelling is duidelijk beïnvloed door de Saint Chapelle in Parijs.

Het langschip en de zijschepen kwamen in 1864 volgens de bouwtekeningen van Vincenz Statz, de bouwmeester van de Dom van Keulen, gereed. De meer dan 90 meter hoge toren kwam 20 jaar later gereed.

In de Basiliek vinden de grotere (kerkelijke) diensten plaats. Hier ervaart het Volk Gods zich met de Heilige Maria in gebed verzameld, zoals in de Handelingen van de apostelen wordt beschreven.

Bouwgeschiedenis

Schon 1854 war unter Präses Johann Bernhard Brinkmann, dem späteren Münsteraner Bischof, versucht worden, mit dem Bau von Beichtkapellen den pastoralen Erfordernissen in Kevelaer Rechnung zu tragen.

Erst die Pläne des Kölner Vinzenz Statz (1845 bis 1854 zweiter Domwerkmeister der Kölner Dombauhütte), der die Beichtkapellen mit dem Bau einer großen Wallfahrtskirche zu einem Komplex vereinte, ließen in den Jahren 1857/58 den Beginn eines umfangreichen Bauvorhabens Wirklichkeit werden.

Der Abschluss der Bauarbeiten, zunächst jedoch ohne den Turm der neuen Wallfahrtskirche, gelang innerhalb von sechs Jahren.

Im Rückgriff auf die Frühgotik französischer Kathedralkirchen und deren deutsche Nachfolger entstand an die Beichtkapellen angrenzend eine dreischiffige, kreuzförmige Basilika mit ausgezogenem Chorraum, dem sich jeweils zwei halboffene Zwickelkapellen annexartig zuordneten.

Die Ausschachtungsarbeiten für das zunächst in den Ausmaßen länger geplante Bauwerk begannen nach Abschluss schwieriger Grundstücksverhandlungen am 1. Juni 1858, die Grundsteinlegung erfolgte durch den münsteraner Bischof Johann Georg Müller am 15. August; die Konsekration fand im Beisein von sieben Bischöfen am 3. Juli 1864 statt. Mit dem 1883/84 vorgesetzten, viergeschossigen Westturm mit Portal, großer Westöffnung, säulengetragener Turmhalle und nadelartiger Spitzhaube erhielt die Basilika einen markanten Abschluss und damit das Stadtbild Kevelaers in städtebaulicher Hinsicht eine typische Kennzeichnung.

Infolge einer Höherlegung des Chorraumes in Verbindung mit einer Schließung der unteren Chorfensterpartie wurde 1921 der Kathedralchor in seiner ursprünglichen Proportion stark entstellt, doch durch die Malerei der Stummel-Schüler Heinrich Holtmann und Karl Wenzel in den Kontext des Gesamtkunstwerkes eingebunden Mit dem Bau eines annexartigen Portales 1933 am südlichen Querhausarm war im wesentlichen die gesamtkünstlerische Entwicklungsgeschichte der Basilika in ihrer Mannigfaltigkeit und trotz Unvollendung der Ausmalung hinsichtlich des Langhauses und der Seitenschiffe abgeschlossen.

Eine neue Phase der Baugeschichte setzte mit dem Zweiten Weltkrieg ein. Die durch Bombentreffer zerstörte, an den linken Querhausarm anschließende Beichtkapelle und die nach Kriegsende zu einem Ausländerlager umfunktionierte Kirche machten große Anstrengungen zur Behebung der Schäden erforderlich. Ferner musste gemäß den Vorstellungen des Zweiten Vatikanischen Konzils den liturgisch-pastoralen wie auch den architektonisch-künstlerischen Gegebenheiten Rechnung getragen werden.

Unter der Leitung des Architekten Günter Hagen aus Köln wurde seit 1969 an der Instandsetzung der Bausubstanz gearbeitet. Die Öffnung der unteren Chorfenster, die Anlegung eines Vierungschores und die Beseitigung des sogenannten Mühlenportals am südlichen Querhausarm trugen dazu bei, unter Berücksichtigung liturgischer Notwendigkeiten der Statzschen Kathedralkonzeption wieder zur Geltung zu verhelfen. In gleichem Sinne, jedoch in moderner Handschrift, bemühten sich Professor Kaldenhoff, Köln, um die Chorfensterverglasung und – in historischer Technik – Restaurator Walter Dorn aus Buir/Köln um die bis zum Jahre 1991 nahezu abgeschlossene Restaurierung der Malereien.

Da die gesamte Ausmalung der Basilika auf den Chorraum, die Chorzwickelkapellen und das Querschiff beschränkt blieb, erfolgte in den Jahren 1988/91 die Ausmalung nach alten Plänen in Anlehnung an die Sainte-Chapelle im Louvre in Paris. Auf die figürliche Ergänzung wurde dabei verzichtet. Ornamental wurde der alte Bestand nachempfunden.

Het hoogtepunt van de Basiliek vormt toch wel de kleurrijke beschildering van het interieur en de
vormgeving van de ramen door de uit Münster afkomstige Friedrich Stummel, destijds werkzaam in Berlijn. De versiering die door Stummel en zijn leerlingen in lichte antieke kleuren zijn aangebracht, beeldt de bijzondere rol van Maria in Gods heilsplan uit. Centraal staat Maria en alles wat Schrift en Kerk over Haar leren.

De gewelven, de zijmuren en zwikken, de welvingen rond de ramen, de kolonetten en pilaren, kapitelen en basementen van de
oostelijke helft van de Basiliek zijn, geheel in overeenstemming met de architectuur, bekleed met decoratieve schilderingen van
de hoogste technische en artistieke kwaliteit. De afzonderlijke voorstellingen verwijzen steeds naar het hoogtepunt: de kroning van Maria (in de apsis van het koor).

In 1891 werd vooral dankzij pastoor Van Ackeren met het beschilderen van de Antoniuskapel begonnen. Het concept van
deze schilderingen sluit in hoge mate aan bij de Biblia Pauperum (de Bijbel van de armen een serie van scènes uit het Oude
en Nieuwe Testament): de heilsgeschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament uitgebeeld met bijzondere aandacht voor de plaats die Maria in het heilswerk inneemt.

Naast de uit verschillende eeuwen stammende waardevolle cultus- en kunstschatten zijn behalve de goudsmederij de volgende objecten het vermelden waard: In 1891 werd vooral dankzij pastoor Van Ackeren met het beschilderen van de Antoniuskapel begonnen. Het concept van deze schilderingen sluit in hoge mate aan bij de Biblia Pauperum (de Bijbel van de armen een serie van scènes uit het Oude en Nieuwe Testament): de heilsgeschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament uitgebeeld met  bijzondere aandacht voor de plaats die Maria in het heilswerk inneemt. Die Rosette im nördlichen Querschiff wurde 1944 stark zerstört.

Het celebratiealtaar uit Cararamarmer is door Karl Hoss (Kevelaer) gemaakt. Het is op 18 oktober 1992 ingewijd. In het altaar
rusten de relieken van de Heilige Ursula en de Heilige Thomas uit het oude altaar van 1864. De galerij, waar zich het orgel bevindt, is uit de oorspronkelijke bouw en heeft een meervoudige geleding en is voorzien van meerdere maskers. De derde kraagsteen links was oorspronkelijk voorzien van het portret van Von Bismarck, maar werd later overgeschilderd. Het grote orgel van de Basiliek is in 1907 gebouwd door de firma Romanus Seifert uit Kevelaer. Het is een van de grootste van Europa.