Biechtkapel

Bij het betreden van het binnenplein aan de linkerzijde van de Basiliek valt meteen het portaal met de inscriptie
„Beichtkapelle“ op. Door het portaal betreedt men de in 1857-1858 gebouwde oude biechtkapel, de huidige kloostergang met de biechtvertrekken.

De langgestrekte, twee verdiepingen tellende kloostergang verbindt de Sacramentskapel met de verbindingsgang van de Biechtkapel naar
de Basiliek.

Het oorspronkelijke gebouw is vanwege vele verbouwingen niet herkenbaar vanaf het binnenplein noch vanaf de tuin achter
de Basiliek, maar is wel van binnen uit te herkennen. Door het portaal betreedt men de in 1857- 1858 gebouwde oude biechtkapel, de
huidige kloostergang met de biechtvertrekken. Vandaar betreedt men de in 1890-1892 aangebouwde Biechtkapel. Het is een drieschepige kerk van 27 meter lang, 18 meter breed en 12 meter hoog.

Bouwgeschiedenis

Voor het afnemen van de biecht hadden de paters Oratorianen tien biechtstoelen in de nissen van de zijwanden van de Kaarsenkapel ingebouwd. Vanwege de vele misvieringen in de kapel werd het biechthoren op den duur onmogelijk. In de benedenruimten van het klooster (het huidige Priesterhuis) werden in totaal vijftien biechtstoelen geplaatst.
Maar dat aantal bleek ook niet voldoende voor de aantallen pelgrims. Om deze situatie te verbeteren zag bisschop Johann
Georg Müller van Münster zich in 1848 genoodzaakt een Biechtkapel en een nieuwe kerk te bouwen. Hij startte in dat jaar onderhandelingen over het terrein.

Moeilijkheden bij het plannen en het verkrijgen van financiering leidden tot vertraging, zodat pas in 1857 met de bouw
van een Biechtkapel kon worden begonnen. Met de sloop van een oostelijke kloostervleugel werd op 27 maart 1857 de
eerste steen gelegd voor huidige kloostergang. De werkzaamheden vorderden vlot, zodat de nieuwe kapel reeds in 1858 kon worden ingewijd.

De ontwerpen voor deze Biechtkapel (de kloostergang) zijn van Vincenz Statz, die ook de Basiliek bouwde. Boven de zes
meter hoge kapel werden kamers ingericht voor bedevaartleiders. Aan de oostelijke kant van de Biechtkapel werden drie gewelftraveeën afgescheiden voor de bouw van de sacristie van de Basiliek. Daardoor bleef een ruimte van 32 meter over. Deze werd in 1987 tot de huidige kloostergang met biechtvertrekken ingericht. De nieuwbouw van de Biechtkapel telde achttien biechtstoelen. Het was nog niet voldoende. Desinds zijn jeugd aan Kevelaer verknochte Ernst Franz August Münzenberger, pastoor in Frankfurt (am Main), deed het voorstel om tot uitbreiding over te gaan. Hij leverde er zelfs complete bouwtekeningen bij. In 1890 werden begonnen met de uitbreiding die in 1892 werd voltooid. In de zijbeuken werden tien extra biechtstoelen opgesteld. Deze uitbreiding sluit in het midden haaks aan op de noordelijke lange zijde van de kloostergang en door drie
boogconstructies ermee verbonden.

Wie het binnenpleintje oversteekt, komt bij het bronzen portaal van de Biechtkapel uit. Het is door Roland Friedrichsen uit München gemaakt. De middenstijl wordt gevormd door een stam van een palmboom, die met zijn palmbladeren de bovenzijde van de twee deuren vult. De palmboom, levensboom en tegelijk teken van hoogheid, deelt het portaal in tweeën, dat naar het woord van Heilige Ambrosius, bisschop van Milaan, is voorgegeven: „Er is niet alleen het water van de doop, maar er zijn ook de tranen van de boete.“ Zo wordt duidelijk dat het sacrament van de boete/biecht het sacrament van de doop doet herleven, een nieuw begin mogelijk maakt.

Na het betreden van de voorhal komt men in de 32 meter lange kloostergang. De biechtstoelen zijn in 1987 vervangen door biechtvertrekken voor een meer rustige en persoonlijke atmosfeer. Daardoor is een kort anonieme belijdenis mogelijk maar ook een meer persoonlijk biechtgesprek mogelijk. De wandschilderingen en frescos van Friedrich Stummel zijn in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. In tegenstelling daarmee zetten de in 1953-1954 door Heribert Reul vervaardigde graffiti door hun koele kleur en vormtaal slechts hier en daar een bepaald accent in de ruimte. Qua hematiek verwijzen ze naar het sacrament van de biecht in ruimere zin. In nissen in de zuidelijke wand schiep Reul bovendien voorstellen van de grote voorbeelden voor het instandhouden van
het sacrament van de biecht: paus Pius X, de Heilige pastoor van Ars en de Heilige Johannes Nepomuk. Aan de onderzijde van de
muurschilderingen worden relieken van deze heiligen in reliekschrijnen bewaard. De reliek van Nepomuk, die bij de muurschildering van Nepomuk wordt bewaard, is door een priester van het aartsbisdom Praag aan de parochie van de Basiliek geschonken. De in 1990 uit zilver gegoten reliekhouder is een sterk verkleinde kopie van de Nepomuksacrofaag, die zich in de Sint Vituskathedraal van Praag bevindt. Als bijschrift is het woord „tacui“ (= ik heb gezwegen) opgenomen. Dit woord verwijst naar de overlevering als reden voor het martelaarschap van deze heilige. Een andere donatie is het in een smeedijzeren omhulsel bewaarde, neoromaanse armreliek met emaille sierplaatjes. Het omvat een reliek van de Heilige Petrus Canisius. De woorden „perserverare“ (= volharden) en
„Laat ons instrument van God zijn“ zijn van Canisius, de „tweede apostel van Duitsland“, overgeleverd. Een in West-Europa auwelijks bekende voorstelling van Maria, de Moeder Gods van de tekenen, bevindt zich meteen naast het portaal. Zij krijgt een speciaal accent door een smeedijzeren omlijsting, naar ontwerp van Richard Bellm uit Karlsruhe in de ateliers van de abdij van Maria Laach vervaardigd. Boven de deur naar de Sacramentskapel behoren de zandstenen neogotische sculpturen van Jonas, Mozes en Noach tot de originele inrichting van de gebouwen uit de negentiende eeuw. Aan de rechterzijde van het deurportaal is de door Hans
Dinnendahl vervaardigde bronzen beeldgroep Maria begroet Elisabeth. Opmerkelijk is verder een waardevolle kleine beeldengroep van de doop van Jezus uit het begin van de zestiende eeuw en een reliekschrijn uit de vroege twintigste eeuw (opgesteld in de nissen aan de zuidwand van de kloostergang). In het oorspronkelijke Barbara-reliekschrijn worden tegenwoordig relieken van martelaren
bewaard. Aan de noordzijde werd tussen de biechtvertrekken een neogotische kruisweg met veertien staties geschilderd. De laamse aanduiding van de staties verwijst enerzijds naar de herkomst van de voorstellingen, maar drukt tevens de verbondenheid met de pelgrims uit België en vooral Vlaanderen uit. In de in 1987 gebouwde kleine kapel aan het westelijk einde werd een beschilderde
neogotische Pietà opgesteld, vervaardigd uit gietijzer. Dit beeld van de Moeder van Smarten met het dode lichaam van Christus op haar schoot wordt veelvuldig bezocht om er in stilte te bidden, getuige de vele brandende kaarsen.

De grote halfronde, iets naar voren springende wijwaterbak aan de linkerwand van de kapel onder het graffito van het gesprek van Jezus bij de bron van Jacobus, werd eveneens in 1987 aangebracht. De kostbare mozaïek getuigt van groot inlevingsvermogen van de vormtaal uit de nadagen van de Jugendstil en de beginnende Art Deco. In deze kapel worden tevens de pastoors
van Kevelaer herdacht, wier namen op de lambrisering vereeuwigd zijn. Als pendant van de kapel staat aan het oostelijke einde van de Biechtkapel: de kruiskapel. Deze kapel werd als herinnering voor de stervenden en gestorvenen van de Mariaparochie ingericht.
Hun namen zijn in het gedenkboek opgetekend. Het kruis van Goede Vrijdag is hier het hele jaar opgesteld en verwijst naar het kruis en het lijden die aan de opstanding voorafgaan. Het altaar van de kapel is uit delen van de communiebank van de Basiliek
samengesteld en toont het Lam Gods. Het bewaart relikwieën van de H. Conrad van Parzham. Een van hem overgeleverde tekst:
„Het kruis is mijn boek“ werd op de linkerwand aangebracht. De achterbouw van het altaar is eveneens afkomstig van de oude communiebank. U ziet een pauw en feniks, symbolen van de opstanding en onsterfelijkheid. In het midden bevindt zich een uit messing vervaardigde eenvoudige reliekschrijn uit de negentiende eeuw, die als kostbare schat een kruisreliek bewaart.
Het altaarkruis wordt geflankeerd door Vlaams houtsnijwerk van de vier evangelisten. Links tegen de wand ziet u een beschilderd gebeeldhouwd reliëf met de voorstelling van de dood van de Heilige Jozef in het bijzijn van Maria en Jezus. Naar het noorden toe is de tegenover de deur liggende wand door drie boogopeningen doorbroken, zodat men vrij zicht heeft op de kerkruimte die tussen
1890 en 1892 in sobere (naar de aard van de cisterciënzers) neogotisch architectuur opgetrokken driebeukige uitbreiding.
In een kleine schrijn wordt de heilige olie voor de zalving van de zieken (zichtbaar) bewaard. Een bij een kunsthandel aangekochte, uit messing gegoten twaalfarmige neogotische kroonluchter met een voorstelling van de Madonna verleent deze kleine ruimte een bijzonder cachet. Als zetel voor de priester dient een faldistorium (armleunstoel zonder rugleuning). Een messing kandelaar voor de paaskaars is gemaakt in Vlaanderen en dateert uit de zeventiende eeuw. Naar het noorden toe is de tegenover de deur liggende wand door drie boogopeningen doorbroken, zodat men vrij zicht heeft op de kerkruimte die tussen 1890 en 1892 in sobere (naar de aard van de cisterciënzers) neogotisch architectuur opgetrokken driebeukige uitbreiding. Voor de toegang tot de Biechtkapel, op het
snijpunt van beide sacrale ruimten, temidden van een door Maria Heimann, uit Kevelaer, en in de ateliers van firma Derix
gemaakt mozaïek met de paradijsstromen waarin de vissen tegen de stroom van de bron in zwemmen, belooft de doopvont het
herleven van de reinigende kracht van de doop door de biecht. De aan het baptisterium van de Sint Jan van Lateranen (in Rome) ontleende tekst verduidelijkt deze belofte: Fons hic est vitae qui totum diluit orbem hoc natus flumine sanctus erit (= Dit is de bron des levens die de gehele aardbol reinigt; wie uit dit water stijgt, zal heilig zijn). Kevelaer, en in de ateliers van firma Derix gemaakt mozaïek met de paradijsstromen waarin de vissen tegen de stroom van de bron in zwemmen, belooft de doopvont het
herleven van de reinigende kracht van de doop door de biecht. De bronzen plastiek op de doopvont van Jonas die uit de buik van de walvis wordt gered, is door Roland Friedrichsen uit München gemaakt. De door Jan Vissers uit brons gegoten paaskandelaar, waaraan een concept van Romano Guardini ten grondslag heeft gelegen, was eertijds bedoeld voor de burcht Rothenfels. De hier als vijftiende kruiswegstatie aangebrachte passie-icoon verduidelijkt de angst voor alle lijden, die Christus voor de opstandig evenzeer heeft vervuld als ons mensen tegenwoordig. De aan de beide zijwanden opgehangen neogotische altaarschrijnen hebben als zijvleugels oorspronkelijk tot het Antoniusaltaar van de Basiliek behoord. Na de diefstal van de meeste sculpturen van de beide vleugels vervaardigde de beeldhouwer A. Schoofs uit Weseke hier sculpturen van de vrouwen uit de naaste omgeving van Jezus.
Uitgebeeld zijn: Martha, Maria van Magdala en Maria van Bethanië (van links). Daarentegen behoren de figuren van de Heilige Klara en Heilige Scholastica nog tot de oorspronkelijke altaarvleugels. Het beeld van de Moeder Gods met het Christuskind is een votiefgeschenk van een pelgrim.

Sedert 1996 betreedt men de eigenlijke kerkruimte door een in de ateliers van Maria Laach vervaardigd smeedijzeren hek.
Het is door J. Valentin ontworpen. De voorstellingen van de deuren zijn ontleend aan de woorden van de eerste psalm:
„Welzalig de man, die de raad der goddelozen niet volgt (…), maar zijn vreugde vindt in JHWHs wet. (…) Hij is als een
boom, aan stromend water geplant, die zijn vrucht geeft en waarvan het blad niet verwelkt.“ Als u door het hek gaat, dan wordt uw blik
door de sobere (Cisterciënzerse) architectuur naar het priesterkoor getrokken. Het celebratiealtaar is door Will Horsten ontworpen.
Een boven het altaar hangend altaarkruis is in 1951 door Paul van Ooyen, uit Kevelaer, wijst naar de plek waar het altijddurende
Avondmaal van Christus met zijn parochie wordt gevierd. De reliekschrijn is in het Kevelaerse atelier van Polders gemaakt. Het omvat kostbare relieken van de H. Willibrord, de eerste missionaris van het land van Rijn en Maas en eerste bisschop van Utrecht, en van de
H. Ludgerus, de eerste bisschop van Münster. Tijdens het bedevaartseizoen is deze reliekschrijn in het altaar van de Pax Christikapel
geplaatst. Dan bevindt zich in het altaar van de Biechtkapel een neogotische voorstelling van Christus. Stenen van de voormalige kansel van de Basiliek werden voor het door Hein Wimmer, uit Keulen, vervaardigde kostbare tabernakel gebruikt en voor de Mariastèle, die aan de overzijde is opgesteld. Een omlopende spreukband met de tekst: „Ik ben met u alle dagen“ is een herinnering
aan de belofte van de Heer; op de Mariastèle leest men de woorden: Monstra te esse matrem (= toon, dat Gij onze
Moeder zijt). Op de stèle staat een naar een ouder voorbeeld vervaardigd beeld van de Madonna. Het rankenwerk van bronzen
rozen zijn in 1988 gemaakt door Bert Gerresheim, uit Düsseldorf. Het naast de Madonna brandende vlam in een door de goudsmid Wilhelm Polders, uit Kevelaer, vervaardigde Marialamp werd voor het eerst in het Mariajaar 1987 vanuit Rome naar Kevelaer gebracht voor het Mariawereldcongres. Moeder Theresa, die aan dit wereldcongres deelnam, werd bij deze lamp, als vertegenwoordiger van alle vrouwen van de wereld, als bijzondere kostbare roos ten tonele gevoerd. Een eminente plaats in de liturgie van een bedevaartsoord nemen het gezongen gebed en de kerkmuziek in. Zichtbare tekenen hiervan zijn de vele orgels in de
kerken en kapellen van de stad. Na vele jaren waarbij met een noodoplossing werd gemusiceerd, kreeg de Biechtkapel in 1984
een mechanisch orgel met tien registers op pedaal en twee manuelen. Het kreeg een plaats vóór de voorzijde van de linker
zijbeuk. Het orgel werd gebouwd door de firma Seifert & Sohn uit Kevelaer. De kleurig beschilderde neogotische houtsnijkunst op het orgelfront maakte oorspronkelijk deel uit van een neogotisch altaar, evenals de voor het orgelpijpen aangebrachte neogotische beeld
van de aartsengel Michaël, aan wie het orgel is toegewijd. Aangenomen wordt dat deze sculptuur uit het atelier komt van de beeldsnijder Ferdinand Langenberg uit Goch. De na de Tweede Wereldoorlog geschonken Zuid-Duitse Man van Smarten (circa 1500) in een nis aan de noordelijke travee van de zijbeuk herinnert de boeteling aan het woord uit de Schrift: „Door Zijn wonden zijn wij genezen“.