Kaarsenkapel

De Kaarsenkapel is de oudste bedevaartskerk van Kevelaer. Om die reden houden de meeste processies hier
vandaag de dag nog hun intocht. De vele wapenschilden, de geofferde bedevaartskaarsen, de glas-in-loodramen en de votiefschildjes laten de oude traditie van vele processies zien, maar ook dat deze bedevaart nog springlevend is.

In de loop van het bedevaartseizoen worden meer dan 300 kaarsen neergezet als teken van verbondenheid tussen de pelgrims, die lang weer thuis zijn, en Maria.

Ruim 100 kaarsen worden’s avonds bij een vesperdienst ontstoken. Deze vesperdienst wordt geleid door broedermeesters van de Broederschap „Consolatrix Afflictorum“ uit Kevelaer. De Broederschap bestaat uit vierentwintig mannen uit Kevelaer die er voor zorgen dat Kevelaer ook buiten het
bedevaartseizoen een oord van gebed blijft. In de winter nemen inwoners uit verschillende wijken van Kevelaer bij toerbeurt deel aan deze vesperdiensten.

De Kaarsenkapel is toegewijd aan de aartsengel Michaël. Zijn beeld staat boven op de façade. Daarmee wordt, zoals in alle oude Maria-bedevaart-oorden gebruikelijk is, door de Mariaverering gewezen naar God.

Bouwgeschiedenis

De Kaarsenkapel van Kevelaer werd naar ontwerp van Hendrik van Arssen tussen 1643 en 1645 (midden in de Dertigjarige Oorlog) naar het voorbeeld van het heiligdom Onze Lieve Vrouw in’t Zand in Roermond gebouwd. De kerk, een Renaissancebouw met gotische verwijzingen, getuigt van geloofskracht van die tijd. Het interieur is 32 meter lang, 10
meter breed en 15 meter hoog. Vanwege de grote armoede in die tijd is de kerk zonder toren gebouwd. En is het zadeldak slechts
voorzien van een bescheiden torentje. De klokken in dit torentje luiden vandaag nog steeds voor binnenkomende en vertrekkende pelgrimsgroepen. De kapel werd op 20 november 1645 voltooid. Maar pas na de Westfaalse Vrede van 1648 werd de kerk op 2 mei 1649 feestelijk ingewijd door wijbisschop Johann Sternenberg uit Münster in het bijzijn van de bisschop van Sebaste, de proost van Xanten en de deken van Rees. Deze deken van Rees, Johann Staell, hield ook de feestpredikatie. Hij heeft als wegwijzend theoloog veel betekend voor Kevelaer en de bedevaart.

Een herinneringssteen aan deze plechtigheid is bij de oorspronkelijke, noordelijke ingang van de kerk in de muur
aangebracht. Het heeft de volgende tekst: „HENDRICK VAN ARSSEN GNT BILDERS MR VANT MVR WEECK DIESER CAPPEL HEFT BEGONST HET FONDAMENT TE LEGGEN DEN 28. OCTOBER 1643 + ENDE VOLMAECKT DEN 20. NOVEMBER A0 1645 +“. De vroegbarokke kerk is een eenvoudige, éénschepige, langgestrekte bakstenen gebouw, bestaande uit zeven travee’s met
een vlakke voorgevel in het westen. Een kleine met een gevel bekroonde, maar nu afgesloten vestibule in het noorden en een
op de koorapsis aansluitende sacristie is uit later tijd.

De kaarsen en wapenschilden in de Kaarsenkapel verhalen van de geschiedenis van de bedevaart naar Kevelaer. De grote kaars in het midden van de kapel herinnert aan de stad Rees die in 1643 als eerste pelgrimeerde.
Vele traditionele processiegroepen uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland, die vaak sinds de start van de bedevaart jaarlijks naar Kevelaer komen, hebben in de Kaarsenkapel een vaste plek voor hun bedevaartkaars, vaak voorzien van
een wapenschild. Onder de tientallen wapenschilden bevindt zich een kaars en wapenschild van Frederik Willem I, koning van Pruisen, die als protestant in 1714 Kevelaer voor de eerste keer bezocht. In 1728 liet hij een kaars van 50 pond en zijn wapenschild in Kevelaer bezorgen. In 1738 bezocht hij Kevelaer voor de tweede keer. De kaarsen en wapenschilden in de
Kaarsenkapel verhalen van de geschiedenis van de bedevaart naar Kevelaer. De grote kaars in het midden van de kapel herinnert aan de stad Rees die in 1643 als eerste pelgrimeerde. Vele traditionele processiegroepen uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland, die vaak sinds de start van de bedevaart jaarlijks naar Kevelaer komen, hebben in de Kaarsenkapel een vaste plek voor hun bedevaartkaars, vaak voorzien van een wapenschild. De meeste processies komen nog steeds jaarlijks naar Kevelaer. Sommige tradities zijn door de Tweede Wereldoorlog afgelopen. De wapenschilden van deze processies, die nog steeds in de Kaarsenkapel hangen, vertellen vandaag de dag nog steeds hun geschiedenis. Een van de oudste, vandaag de dag nog steeds bestaande, bedevaart is die uit Amsterdam. Het wapenschild van Amsterdam is duidelijk herkenbaar. De glas-in-loodramen in de Kaarsenkapel tonen de bedevaartsgeschiedenis in ontwikkeling. De vele relaties en banden met landen,  provincies, steden, bisdommen, processies, heiligen is verbeeld in heraldieke wapens, stichtingstekens, inscripties,  bisschoppelijk wapenspreuken enz. De meeste ramen zijn in het jubileumjaar 1892 aangebracht. De veertien ramen tonen de stadswapens van de steden van waar processie afkomstig zijn. Op deze wijze zijn ze samen met wapens van hun diocesane bisschoppen verbonden met Kevelaer. In het linker bovenvenster is het wapen van bisschop Hermann Dingelstad van Münster te zien.

Het bovenste raam aan de rechterzijde toont het wapen van de toenmalige paus Leo XIII. Hij verleende de pastoor van Kevelaer in 1884 het privilege om bij de vier Mariahoogfeesten de pauselijke zegen te verlenen. In een ander venster is het wapen van de bisschop van Münster, en later kardinaal Clemens August graaf von Galen te zien. Hij voelde zich zeer met Kevelaer verbonden. De overige ramen tonen de stadswapens van Luxemburg, Paderborn en Trier, Roermond en Aken, als herinnering aan de oorsprong van het Genadebeeld en de bisschopssteden waartoe Kevelaer in de loop van de tijd heeft   behoord. Het helder lijnenspel van de architectuur wordt op het eerste gezicht als gevolg van de rijke vroegbarokke inrichting nauwelijks waargenomen. De altaren, de galerijen, de kansel, de wandbetimmeringen, de aan beide zijde (voorin) geplaatste kaarsengalerijen en de  in meerdere rijen hangende wapenschilden vormen een hechte eenheid, waardoor de architectuur naar de achtergrond wordt gedrongen.

De koorruimte in het bijzonder dankt haar conceptionele onoverzichtelijkheid aan de historische en moderne inrichtingsobjecten, die zich in een zeer nauwe ruimte tot één ensemble integreren. Het beschilderde altaarblad, dat in elke nis
van het altaar is geplaatst, toont links de voorstelling van de kruisiging en rechts de onderwijzing van Maria door haar moeder
Anna. De godslamp, die links van het hoogaltaar hangt, van koper en messing, is in 1842 bij het tweehonderdjarig bestaan van de Broederschap van de Utrechtsche Processie naar Kevelaer geschonken. Het centraal gelegen hoogaltaar is een barok retabel uit het midden van de zeventiende eeuw. Het is aan beide zijden voorzien van houten wandconstructies, waarin als in vensters zilveren ex-votos geplaatst zijn, en met de meer naar voren geplaatste zijaltaren verbonden. In de nis van het altaar troont de geklede, zeer plastisch en meerdere keren gepolychromeerde beeld van de Luxemburgse Madonna (als driedimensionale weergave van het Genadebeeldje). De omloop om het priesterkoor, maakt het priesterkoor weliswaar smaller, maar zorgt
tegelijk er voor dat er een ruimte begaanbaar is om de grote bedevaartkaarsen een plaats te geven. De communiebanken (uit de 18e eeuw) voor de zijaltaren maken de ruimte voor het priesterkoor vrij, waar nu het celebratiealtaar staat. Deze communiebanken zijn samengesteld uit originele delen van communiebanken uit kerken uit de omgeving. Bij de derde  noordelijke pilaster bevindt zich de originele kansel. Deze is niet alleen uit kunsthistorische, maar ook om lokaalhistorische redenen belangrijk. Vanwege deze kansel heeft Johann Stael bij de inwijding van de kerk gepreekt. Recent zijn Griekse iconen uit de 18e eeuw in de rondbogen aan de zijde van de kansel aangebracht. Rond 1840 is door de Kevelaerse orgelbouwer Wilhelm Rütter door hergebruik van het orgelfront het pijpwerk gedeeltelijk vernieuwd. Het is in 1962 wederom verwijderd. Aan het eind van de jaren tachtig kon de dispositie van het nieuwe Seifertorgel als reconstructie van het Rütterorgel
gerealiseerd worden. Ter hoogte van de pilaren van de zangtribune wordt de kerk door een rijkversierd hekwerk gescheiden. Voor de kaarsen en wapenschilden is aan weerszijde van de kerk een smeedijzeren balk aangebracht. Deze worden door engelen gedragen. De messing kroonluchter die boven het middenpad hangt is in de negentiende eeuw in het atelier van Wilhelm Polders gemaakt. In het middenpad staat ook de processiekaars van Rees als eerbetoon en huldiging aan de oudste bedevaart in 1643.

Opmerkelijk zowel voor de vroomheidgeschiedenis en de lokaal-historische traditionele betrekkingen als ook voor de ontwikkeling van de meer of minder artistiek vormgegeven aandenken zijn de processieaandenkens in de vorm van beschilderde wapenschilden, borden, plaketten (van hout of metaal). Ze hangen aan de wanden van de kerk. Aan de achterkant voor de voorgevel hangen naast ex-votos ook nog krukken. Het votiefzilver is ondergebracht in koorhekkenafsluitingen van de koorruimte in vitrines met tralies. Daaronder bevinden zich historische meesterwerken uit de zeventiende eeuw tot
heden, zoals: harten, ledematen, sieraden in alle soorten, kruisen, figuurtjes, rozenkransen, parelkettingen, munten,
hangers en moderne ordetekens.